De ochtendboom buigt zijn takken,
als wapenschilden opgericht,
hij wappert groen, als vlaggen van het licht
voor de grote, stille toeschouwers.

Papavers kleuren het vlakke land,
prikken bloedrood door het grauw,
koninklijke dromen in schaduw getooid,
opnieuw, een ode aan verloren pracht.

De dauw verdampt,
verdwijnend zonder sporen,
als stemmen die het land vervagen,
maar het verlangen blijft ontkiemen,
diep onder de wortels van het gras.

En daar, in al zijn ingetogen pracht,
de ochtendboom, die niets verlangt,
staat zwijgend in zijn koninklijk groen:
“Goede morgen, stervelingen.”