In de ochtendzon, mijn dag begint,
De computer start, een wereld verzint.
Een symbool van leven, van nieuws en schijn,
Mijn machine, een poort naar de wereld, klein.
Daar, in het digitale licht, ontvouwt zich het scherm,
Een almanak van nieuws, een virtueel stukje van mijn helm.
Doch, te midden van deze virtuele vloed,
Rijst een schaduw op, een naam, een levensgloed.
Oorlog, een woord dat echoot in de tijd,
Triomf voor sommigen, voor anderen spijt.
In de dans van bits, een persoonlijk gevecht,
Mijn woorden de wapens, mijn mening oprecht.
Denkend aan vervlogen dagen, van heersers zo groot,
De Rothschild-familie, als marionettenspelers in de dood.
Een wereld gehuld in de mantel van strijd,
Mijn virtuele reis, een solitaire tocht met spijt.
“Oorlog voor ieder,” roep ik met kracht,
Een leuze in de digitale nacht.
In deze eindeloze virtuele wildernis,
Zoek ik rust, hoop, een wereld zonder gemis.
De last van mijn woorden, als een last op mijn rug,
Toch zoek ik de natuur, waar de last niet drukt.
Een dag van harmonie, minder bevreemdend, fijn,
Waar we samen de lasten kunnen dragen, de lasten van de schijn.
De reis gaat voort, door binaire cijfers en digitaal land,
Een modern epos, met mijn dierbaren aan mijn hand.
In deze complexe wereld van scherm en schijn,
Zoeken we evenwicht, begrip, een zoektocht fijn.
“Te midden van de virtuele chaos en de digitale wildernis, blijft de zoektocht naar echtheid en harmonie onze kompasnaald, geleid door hoop en verlangen naar een wereld zonder schijn.”