Schreeuwend in stilte, fluisterend in chaos,
Dit is mijn lijf, mijn leven, mijn lot – een onrustige schaduw
die fluistert tegen het duister, tegen de wanen van morgen.
Geen koningen hier, geen gouden kroon,
ik dans op de rand van hun troon,
speel spelletjes met wat ze vrijheid noemen.
De goedemorgenboom zwaait ironisch, ik lach
onder zijn heraldische takken, een baken van spot,
mijn wortels diep in dit Vlaamsche vlakke land
waar poppy’s bloeien zonder toestemming,
waar dromen, koninklijk of niet,
vernietigd of vergaan – ik geef ze geen hand.
O, maar, mijn kinderen van de nacht,
waar jullie zweven, in de armen van mijn schaduw,
ik ben er, altijd, zelfs in stilte die snijdt.
Mijn woord is vuur, en vuur verbrandt,
maar het verlicht de plekken die het liefst verborgen blijven,
daar waar liefde geen eigendom is – mijn liefde is wild, rauw, vrij.
Een vonk in de duisternis, zonder ketenen, zonder kluisters,
nooit zullen mijn dromen zich vastketenen aan de macht.
Ik verlaat jullie niet, maar maak jullie sterker,
in elke stap die ik zet, in elke blik die ik geef,
deze ziel verlangt geen rechtlijnig pad,
maar een wervelwind van wat kon zijn.
Ik zal in mijn spoor alleen opstaan,
zonder verlangen naar perfectie of pracht,
maar zoekend naar de ruimte om te zijn –
onafhankelijk en volledig,
in dit mijn eigen anarchistisch bestaan.