Is het kwaad eigenlijk gewoon een scheet van het universum?

Lees het hier. Het begon met een dag, of nee, een smeltende klok, druppelend van een tak die zichzelf niet herkende. De hemel was paars, maar ook groen, terwijl de vogels aanstalten maakten om achterwaarts te vliegen, hun vleugels in spiegelschrift klapperend. Daar stond ik, niet ik, maar iets wat lijkt op ik, want ik was net wakker geworden in een bed van suikerspinnen terwijl een regen van schaterlachende tandenborstels om me heen neerstortte.

Vrije wil, zei iemand – nee, dat was een kat die op een trampoline sprong, met een hoed van stroopwafels op. “Wat bedoel je met vrije wil?” vroeg ik hem, en hij antwoordde niet met woorden maar met een dans, een pirouette die de lucht vulde met de geur van ananassen en oude schoenen. “Vrije wil,” fluisterde de wind, terwijl hij de bomen omdraaide alsof het bladzijdes waren in een boek dat niemand ooit heeft gelezen.

En daar was het kwaad. Een tafel, nee, een stoel die deed alsof hij een citroen was. Het kwaad zit diep, onder het oppervlak van elke sandwich, elke plas modder die besluit om te rebelleren en de hemel aan te klagen wegens gebrek aan zorg. Het kwaad is een stem in de verte, of misschien een krab die op de piano speelt, telkens net vals genoeg om je geest te laten jeuken.

Ik begon te lopen, maar het pad liep in cirkels – alsof de grond besloot te spelen met mijn realiteit. En overal waar ik keek, was hij daar: de vrije wil, als een zeepbel zwevend, dansend op de rand van het mes dat het kwaad bij zich droeg. De vrije wil was een olifant op een strakke lijn van spaghetti, balancerend tussen het onmogelijke en het absurde. Vrije wil, zo wordt beweerd, is niets zonder een beetje chaos.

En toen, in een oogwenk, werd de vrije wil zelf vloeibaar, vloeibaar als de rivier van keuzes die door mijn aderen stroomde. Ik wilde niet meer kiezen. Of koos ik dat niet willen? Het was moeilijk te zeggen, want de werkelijkheid smolt samen tot een regenboog van beslissingen die me bespotten.

Plotseling hoorde ik het: een lied, zachtjes gezongen door de zon zelf, of was het de maan? Een stem die klonk als gebroken glas en fluwelen dromen. De vrije wil had een lied voor mij.


Img 20190922 193826 951

Liederlijke Ode aan de Vrije Wil

O, vrije wil, je schim en schaduw,
Dansend in een jas van wrongel en margriet.
Je lacht, je duikt, je zwenkt als wind,
En neemt me mee naar ’t eindeloos verdriet.

Kwaad is slechts jouw schaduwspel,
Een duif die schreeuwt, een paling in ’t gekkenhuis.
Maar jij, o wil, breekt elke grens,
Je bent de wortel in mijn brein, de klauw in huis.

Kies ik jou, of kies jij mij?
Een bananenschil, een lach van lucht.
Ik strek me uit, ik val in vuur,
En verdwijn in je meest waanzinnige vlucht.

Lach, o wil, want jij hebt macht,
Een regenboog van keuzespinsels.
Maar kwaad, ach kwaad, het smelt in vrees,
Wanneer jij, vrije wil, je vlammen twinkels.

O wil, o wil, jij speelt met mij,
Een hoed vol dromen, een fles vol ijs.
Zing, mijn wil, zing luid en lang,
Tot alles zwicht voor jouw absurde wijs!


Anekdote voor het Kwaad

Er was eens een dorp, diep verborgen tussen kronkelige heuvels, waar de bewoners al eeuwenlang leefden in vrede. Ze wisten niets van pijn, niets van haat, niets van wat wij kwaad zouden noemen. Hun wereld was een cirkel van vriendelijkheid en vreugde, waar elke dag zonneschijn bracht en de nachten zacht fluisterden met sterren die als bloemen in de lucht stonden.

Maar op een dag, in een moment dat niemand zag aankomen, gleed een vreemde figuur het dorp binnen. Hij droeg geen naam, had geen gezicht, maar zijn aanwezigheid voelde als een koude wind op een zomerse dag. Hij ging langs de huizen, door de straten, en boog zich fluisterend naar de oren van de mensen.

“Ik ben hier voor een test,” zei hij zacht, zijn stem als het breken van glas. “Weten jullie wel wat het is om te kiezen?”

“Te kiezen?” vroegen de dorpsbewoners verbaasd. Ze wisten wat keuze was, dachten ze. Ze kozen dagelijks tussen aardbeien en bramen, tussen liedjes en verhalen. Maar de figuur schudde zijn hoofd. “Nee, jullie hebben nog nooit écht gekozen. Jullie hebben nooit gevoeld hoe het is om te struikelen over de donkere kant van jezelf, om je ziel te dwingen tussen goed en kwaad. Ik ben het kwaad, en ik kom om jullie te laten kiezen.”

De mensen lachten nerveus. Ze begrepen niet wat hij bedoelde. Maar langzaam, als een lekkende kraan, begon er iets te veranderen. Eerst was het maar klein – een paar boze woorden tussen buren, een kind dat zijn vriend verried voor een stuk brood. De lucht leek dikker te worden, en de zon voelde iets minder warm.

Een vrouw, genaamd Merel, was de eerste die het kwaad zag, echt zag. Ze had altijd gedacht dat de wereld simpel was, dat er geen schaduw kon bestaan in een plek waar licht was. Maar nu, terwijl ze ’s avonds door de straten liep, zag ze hoe haar eigen hand trilde, hoe er een onverklaarbare woede in haar opkwam om niets. Een verkeerde blik van een voorbijganger, en ze voelde een schreeuw in haar opborrelen die ze nooit eerder had gekend.

Ze rende terug naar haar huis en sloot de deur. “Wat is dit?” fluisterde ze. “Waarom voel ik dit?”

Het kwaad, zonder gezicht, zonder naam, stond in de hoek van haar kamer. “Dit,” zei hij zacht, “is jouw keuze. Ik geef je de mogelijkheid om te vallen. Ik geef je de kans om mij te omarmen, of om mij te weerstaan. Zonder mij, Merel, is er niets om voor te vechten, niets om te overwinnen.”

Merel keek naar haar handen, trillend van de angst en de mogelijkheid. Ze wilde niet kwaad zijn, maar nu wist ze dat het altijd in haar had gelegen, diep begraven onder lagen van onschuld. Ze begreep nu dat het kwaad geen monster was dat van buitenaf kwam, maar een echo van iets dat al lang in haar binnenste zat.

Ze knielde neer, niet om te bidden, maar om te ademen. Ze ademde in de angst, de twijfel, het donkere verlangen om te vernietigen wat mooi was. Maar ze ademde ook uit, en met elke ademhaling voelde ze de ruimte tussen het goede en het kwade in haar groeien.

De volgende ochtend stond Merel op, veranderde niets aan de wereld om haar heen, maar voelde zich anders. Ze begreep nu dat het kwaad geen vijand was, maar een keuze. En terwijl de zon opnieuw opkwam, wist ze dat het niet aan haar was om het kwaad te vernietigen, maar om het te zien en te kiezen wie ze wilde zijn, elke dag opnieuw.

Het kwaad bleef in het dorp, zwervend in de schaduwen van gedachten en gevoelens, maar het was nu bekend. En misschien, alleen misschien, was dat precies waar het altijd op had gewacht.